Mycelium laten groeien is een relatief eenvoudig proces. Je hebt drie zaken nodig: substraat, mycelium en steriele werkomstandigheden. Het substraat kan zeer variabel zijn. Voor dit experiment werd er voor drie verschillende substraat(mixen) gekozen, nl. hennepvezel, hennepvezel + gebruikte theebladeren en hennepvezel + koffiegruis. Het gebruikte myceliumtype is 'Trametes Versicolor'.
De hennepvezel, het koffiegruis en gebruikte theebladeren hebben een paar uur (apart) geweekt in water. Daarna zijn ze telkens apart aan een autoclaafzak toegevoegd en gesteriliseerd. Vervolgens werd alles in de LAF-kast uitgevoerd om aseptisch te werken.
De verschillende substraten werden gemixt met mycelium, in een vorm gebracht en bedekt met folie. Deze vormen werden in een warme kamer gebracht waar de temperatuur schommelt tussen 24°C en 28°C.
Idealiter begint het mycelium draden te vormen waardoor er witte plekken ontstaan op het substraat. Hoe meer witte plekken er zijn, hoe meer het substraat aan elkaar gelijmd wordt. Als er plekken zouden ontstaan met een andere kleur (tussen de witte plekken) dan is er sprake van contaminatie. Als dit het geval zou zijn, dan is er niet aseptisch genoeg gewerkt tijdens de beënting van het substraat met mycelium.
Bij de drie verschillende substraatmixen vertoont het mycelium na een week al groei en geen contaminatie, maar de mate waarin het mycelium is gegroeid, verschilt wel. De hennepvezel + mycelium vorm vertoont al duidelijke witte plekken. Bij de hennepvezel + thee + mycelium mix zijn de witte plekken in een groter aantal aanwezig. Het valt echter enorm op dat bij de hennepvezel + koffie + mycelium mix er geen substraat meer onbedekt is gebleven.